Lou 1965, Algerije
Sinds 1999 in Nederland.
Heeft een onbeperkte verblijfsvergunning.
Woont samen met vrouw en twee kinderen.
Vijftien jaar nadat hij vluchtte naar Nederland werkt Lou als zelfstandige in de palliatieve zorg. ‘In de verzorging heb ik de Nederlanders leren kennen. Hun uitdrukkingen, hun gewoontes.  Ze hebben  een andere  mentaliteit dan Noord-Afrikanen. De gezinnen zijn niet zo warm als ik het gewend was. Als vader of moeder in een verzorgingshuis ligt, komen ze een keer per maand op bezoek. En als ze dan vinden dat we iets te snel of te slordig hebben gedaan, dienen ze een klacht in. Op zulke momenten denk ik wel eens: zorg dan zelf voor je ouders!’ Bij de mensen die hij verzorgt tijdens hun laatste levensfase blijft hij steeds 24 uur per dienst. ‘Tegen de tijd dat ik het einde voel aankomen bel ik de kinderen. Zodat ze erbij kunnen zijn, als het laatste moment daar is. Zwaar werk? Nee. Wat je met liefde doet is niet zwaar.’
“Wat je met liefde doet is niet zwaar”
Lou in het ASKV boek ‘Binnen, over mensen die aanklopten bij het ASKV’, te bestellen via deze link
Voor iemand die al jaren zieken en stervenden verzorgt, staat Lou opmerkelijk monter in het leven. Ogenschijnlijk zorgeloos zelfs. Dat was al zo toen hij illegaal in Amsterdam woonde, in het huis van een Hollandse jongen die hij in de kerk had ontmoet. Die jongen was vaak op reis. Dan logeerden Lou en vijf of zes wisselende Afrikanen op zijn etage in West. Daar leerde ik hem kennen: een doodgewone jongen uit Algerije die verdwaald was in het Nederlandse asielsysteem.
In 1988, als jonge toerist in Zwitserland, kwam hij voor het eerst in een kerk. En koos meteen voor het christendom. Na zijn terugkeer in Algerije maakte die keuze het leven er niet makkelijker op. In het land brak een traumatische oorlog uit tussen staat en islamisten. Toen Lou op zijn post als verpleegkundige in een studentenhuis in Tizi-Ouzou ’s nachts bezoek kreeg van moslimstrijders die medicijnen eisten voor hun gewonde kameraden in de bergen, wist hij dat het tijd was om te vertrekken.
In Frankrijk had hij bij familie kunnen gaan wonen. De taal was dan geen probleem en zijn verplegersdiploma zou hij zonder veel moeite kunnen laten omzetten. ‘Maar daar wonen te veel Algerijnen.’ En dus koos hij voor Nederland. ‘Dat had een goed imago: veel vrijheid, veel marihuana, weinig moslims.’
Eerste stop: Stadskanaal. ‘Daar woonde de broer van een collega. Ik belde bij hem aan, maar hij wilde me niet helpen. Het was koud en ik had geen onderdak. Ik meldde me bij het opvangcentrum. Daar stuurden ze me naar Zevenaar, en even later naar Hoogeveen. Ik kreeg een advocaat, maar mijn asielverzoek werd afgewezen. In vertrekcentrum Ter Apel werd ik verliefd op een Oekraïense vrouw, die gevlucht was omdat ze in Kiev als moeder van een kindje met een zwarte man geen leven had. We waren echt verliefd en bleven bij elkaar, ook toen we kort na elkaar allebei naar Crailo werden gestuurd.’
Lou liep weg uit Crailo en leefde als illegaal in Amsterdam. Zijn Oekraïense geliefde kwam bij hem wonen. Als ik op bezoek was had ik het gevoel naar een ansichtkaart te kijken die elk moment kon verbleken en wegwaaien: Lou monter en zorgzaam, de Oekraïense piekfijn in de kleren maar melancholiek, haar donkere dochtertje vrolijk in de weer met alles wat voor speelgoed door kon gaan – maar je voelde van elk moment, hoe harmonieus ze het soms ook wisten te maken, dat het voorbij zou gaan, zonder enige zekerheid over het vervolg. Elk kusje of grapje had de gewichtloosheid van een tijdelijk leven dat nergens op af koerste.
In de Maranatha-kerk hoorde Lou iets over het ASKV. Daar zette Dominique van Huijstee zich in voor zijn zaak. Ze zorgde voor een advocaat en voor een psycholoog, die met hem sprak over zijn angst terug te moeten naar Algerije. En ze bracht hem in contact met het sibio, dat bemiddelt voor buitenlandse verpleegkundigen en artsen. Dat was het keerpunt. ‘Ik kreeg een cursus Nederlands, ze hielpen me met mijn diploma’s en sollicitatiebrieven. Toen er bij een verzorgingshuis in Loosdrecht een vacature was waarvoor zich na drie maanden nog geen geschikte kandidaat had gemeld, mocht ik er gaan werken. Ook zonder Nederlands paspoort en diploma kreeg ik een arbeidscontract. Daarmee ben ik in 2003 teruggegaan naar Algerije om mijn paspoort te vernieuwen en een nieuwe aanvraag te doen. Mijn advocaat regelde een Machtiging voor Verblijf en ik mocht legaal naar Nederland. Niet veel later kreeg ik een echte verblijfsvergunning.’
Sindsdien leidt Lou het eenvoudige leven waarnaar hij altijd op zoek is geweest. Hij ontmoette een Marokkaanse vrouw, ging met haar samenwonen in Nieuwegein en samen kregen ze een mooi dochtertje. Overdag verzorgde Lou zieke en bejaarde Nederlanders, ’s avonds reed hij terug naar zijn rijtjeshuis. Als hij klaagde dat er in Nieuwegein niets te doen was – ‘na zessen zie je behalve wat oudere mensen die hun hondje uitlaten niemand meer op straat’ – en dat zijn vrouw boos werd als hij weer eens uitging met vrienden in Amsterdam, moest ik lachen. Hoe ingeburgerd kun je zijn?
Helemaal weg is de onrust die een doodgewone jongen vanuit Algerije dreef langs een lange reeks tijdelijke, vaak illegale verblijfplaatsen in Nederland nog niet. Sinds hij voor zichzelf is begonnen, rijdt Lou in zijn auto door het hele land, van zorgadres naar zorgadres. En om aan de verveling van Nieuwegein te ontsnappen is hij met zijn gezin verhuisd naar een keurig koophuis in Lelystad. ‘Veel spannender!’
TEKST: Chris Keulemans
FOTO: Daniel Koning