Menu
ASKV
29 maart 2019

Het ASKV was mijn redding, ik zou niet weten hoe het anders met me was gelopen

Farhad
1980,  Afghanistan
In 1991 gevlucht.
Heeft een verblijfsvergunning tot 2016.
Vrouw en dochter  (1991) vluchtten
naar Iran en wonen daar nog steeds.

ASKV: Binnen: ‘Het ASKV was mijn redding, ik zou niet weten hoe het anders met me was gelopen’

Uit het ASKV boek ‘Binnen, over mensen die aanklopten bij het ASKV‘: Bestellen via deze link

Eenentwintig jaar was hij. Nog zo jong, zoals hij later zegt. Hij was gevlucht uit Uruzgan, en belandde in Ter Apel. Zijn moeder, vrouw en dochtertje – toen hij haar achterliet slechts een baby van vier maanden – wonen al twaalf jaar in Iran, in Teheran. Hij woont net zolang in Nederland. Hoe dat kan, waarom ze niet naar hetzelfde land zijn gevlucht, dat heeft hij aan de ind uitgelegd. Dat was het. Hij wil daar verder niet meer over praten.

Hij rolt een sigaret, met een apparaatje. De kamer biedt een verloren aanblik. Zodra ik binnenkom, wil ik eigenlijk direct weer weg. Op de rommelige en vieze salontafel voor de bank, die eveneens vol vlekken zit, ligt losse tabak, verspreid over wat papieren. Afghaanse muziek speelt uit een laptop. In de hoek een grote flatscreen televisie, op een glimmend nieuw tv-meubel. Een wit plastic, wiebelig wasrek naast de bank, wat kleren erop. Het gordijn halfdicht, de voorkamer gebruikt hij sowieso niet, te veel lawaai aan de straatkant. Hij slaapt op de bank. De ontheemding is in alles voelbaar.

Drie, vier jaar woonde hij in een asielzoekerscentrum. Heel lang voor zijn gevoel. De Amerikaanse militairen zaten in Afghanistan en de ind schortte daarom alle asielbesluiten van Afghanen op. Maar na al die jaren wachten kreeg hij bericht. De ind had besloten dat Afghanistan veilig was. Hij moest terug.

Hij ging naar Zweden. Hij zei tegen de vreemdelingendienst daar: ‘Ik was in Nederland en heb een probleem. Ze sturen me terug. Maar ik kan niet terug.’ In Zweden legden ze hem uit dat er een Dublinregeling was, dat hij weer terug moest naar het eerste land waar hij asiel had aangevraagd. Hij werd op een vliegtuig naar Amsterdam gezet. Heen was hij met de trein gegaan. Twee keer zelfs. De eerste keer was hij in Kiel door de Duitse politie gepakt. Hij moest 300 euro boete betalen omdat hij geen verblijfspapieren kon tonen, van de 500 euro die hij bij zich had. Daarna hadden ze hem geboeid in de auto gezet en hem op de grens bij Groningen overgedragen aan de Nederlandse politie. Pas toen gingen zijn handboeien af, kon hij naar de wc en kreeg hij iets te drinken. De Nederlandse politie liet hem direct vrij. Hij ging terug naar Amsterdam. Daar kocht hij een nieuw ticket naar Malmö.

Bij terugkomst uit Zweden kreeg hij bij de ind een nieuw interview. Maar dit keer mocht hij de uitspraak niet in een asielzoekerscentrum afwachten. Hij belde een vriend. Of hij bij hem kon slapen. De vriend had geen plek, maar ging op internet zoeken. Zo vond hij het ASKV.

‘Misschien kunnen zij helpen,’ opperde de vriend.

Dat was op een vrijdagmiddag. Hij zocht het adres en ging er direct heen. Het ASKV was dicht. Hij moest het weekend wachten, sliep op straat, het was winter en hij had dit nog nooit eerder gedaan. Maandagochtend belde hij weer aan. Een man deed de deur open. ‘Je moet dinsdag terugkomen, dan is het spreekuur.’ Maar Farhad had aangedrongen, zei dat hij al drie dagen op straat sliep, dat hij niemand had, nergens heen kon.

Hij rolt nog een sigaret. Tabak vist hij uit een rood blik van het merk ‘West’. Hij blaast de rook gespannen uit, zit op het puntje van de bank. De kamer staat blauw.

Na tien minuten mocht hij binnenkomen. Toen hielp ‘mevrouw Petra Schultz’ hem. Hij kreeg direct een kleine kamer vlak bij het Westerpark, bij Nederlandse mensen. Petra gaf hem het aders. Daar kon hij een maand blijven. Daarna kreeg hij een andere kamer, met een Afghaanse en een Iraanse jongen. En hij kreeg ook zakgeld. Later zat hij nog in Bos en Lommer, bij een Afghaanse man. Hij was Petra heel dankbaar. Daarom werkt hij nu ook mee aan dit interview, ook al vindt hij het moeilijk om te praten.

Een keer pakte de politie hem op. Hij was in een winkel. De politie kwam en vroeg of hij daar werkte, waar zijn papieren waren. Hij moest mee, naar de gevangenis in Roermond.Vreemdelingendetentie. Daar zat hij twee maanden en tien dagen. Na een maand kwam ‘mevrouw Petra’ op bezoek. ‘Ik word echt blij daarvan,’ verzucht hij als hij daaraan terugdenkt. Een uurtje was ze in de gevangenis. Zij regelde een advocaat. Ik zei: die helpt toch niet. Maar zij regelde een echt goede. Zo kwam hij uit de gevangenis. Hij belde Petra en zei: ‘Ik ben vrij.’ Hij kon weer naar een kamer via het ASKV.

Het was echt een moeilijke tijd. Op 24 april 2008 kreeg hij een verblijfsvergunning voor een jaar. Via Petra ging hij naar een instroomhuis. Daarna kreeg hij een vergunning voor vijf jaar. Hij pakt zijn pasje. En zijn paspoort. Op zijn vergunning staat dat die geldig is tot 2016. De foto op zijn paspoort laat een jonge jongen zien. Hij was zo jong, zegt hij nogmaals als hij naar de foto kijkt. Dertien jaar geleden. Hij voelt zich een man van vijftig. Het leven is klaar.

Ik vraag naar zijn familie in Iran. Het is niet goed voor zijn dochter daar, vindt hij. Een paar jaar geleden heeft hij hen bezocht. Hij probeert tevergeefs zijn tranen te bedwingen. Zijn dochter moet naar een school dertig kilometer verderop. Dat kan ze niet alleen. Hij hoopt dat ze hier komen. Het is moeilijk voor Afghanen in Iran.

Hij zou wel willen werken, een paar dagen per week. Maar hij mag dat alleen bij een werk- gever met een TWW – een tewerkstellingsvergunning. Het staat op zijn pasje. Hij weet niet wat dat betekent.

Thuis kijkt hij naar films, rookt, luistert muziek, hij heeft een vriend, die woont om de hoek. Daar leent hij ook wel eens geld van. Hij zou niet weten hoe het hem was vergaan zonder het ASKV. ‘Het was mijn redding.’

Als ik de deur uit loop, rolt hij zijn volgende sigaret.

TEKST: Irene van der Linde
FOTO:  Bas Baltus

Deel deze pagina